Bob, John & Teiwei, Part I
Ik ben relatief goedgelovig en zachtaardig. Beter of anders gesteld: ik ga uit van het positieve in de mens en stap altijd voorzichtig maar met open vizier nieuwe en onbekende situaties tegemoet. Goede karaktereigenschappen, vind ik zelf. Maar met die eigenschappen ben je op en rond Connaught Place als de licht verstandelijk gehandicapte kraanvogel die per ongeluk in het nieuwe leeuwenverblijf van Blijdorp is geplaatst: ‘Hee! Nieuwe vriendjes!’, denkt de kraanvogel en wordt vervolgens in 14 stukken getrokken. Ik weet dat het rond dit plein zo werkt sinds mijn reis weken geleden in het midden van de nacht op dezelfde plek begon. Toen bukte ik heel eventjes en voelde direct de toorn van de Indiase schaduweconomie pijnlijk naar binnen schuiven. Voor een klein fortuin zat ik ineens onbedoeld in een taxi op weg naar Agra.
Na bijna 4 weken te hebben doorgebracht in paradijsje Ladakh, ben ik weer terug op Connaught Place, het koloniale hart van de Indiase hoofdstad Delhi. Erg praktisch want van hieruit kun je de rest van deze dampende metropool gemakkelijk bereizen, mede dankzij het uitstekende metrosysteem. Verder zijn er behoorlijk wat hotels, restaurants en valt er wat te winkelen. Allemaal redenen waarom er veel toeristen rond het plein te vinden zijn. De zogenaamde tout - een soort propper - die voor de onofficiële toeristenbureaus werkt, weet dit. Deze touts zijn de pus in dit gezwel van list en bedrog. Hyena’s die op uiterst geraffineerde wijze met je in gesprek komen door interesse en zorgzaamheid te veinzen en briljante smoezen paraat hebben die moeten ontkrachten dat ze ook maar enigszins van plan zouden kunnen zijn je iets te verkopen. De opbouw van het verhaal van de allerbeste touts is subliem en hun houding en toon zorgt voor ontspanning en vertrouwen. ‘Eindelijk iemand die het goed met me voor heeft’, denk je. Maar dan komen toch de bekende verhalen die je veiligheid in Delhi in twijfel trekken en je naar een van de tientallen kantoortjes moeten leiden waar je voor waanzinnige bedragen een tripje boekt langs een aantal Indiase trekpleisters. Uiteraard wantrouw je binnen een halve dag werkelijk iedereen en blijkt de tactiek van negeren en doodzwijgen nog het beste te werken. Jammer dat dit de plek is waarop zoveel toeristen hun reis door India beginnen, al is deze louterende ervaring wellicht nodig om er in ‘the subcontinent’, zoals de Engelsen het hier noemen, een geslaagde reis van te maken.
Louterend was het ook voor mijn nieuwe Chinese vrienden. Net aangekomen uit de Hubei provincie maakten ze hier in de ochtend een wandelingetje en kwamen niet veel later lijkbleek terug in het hotel. Op de 200 meter die je vanuit het hotel aflegt naar het gevreesde plein kom je van alles tegen. Aan de immer wildplassende mannen wen je heel snel maar het begint pas echt met een klein vuilnisbeltje aan de kant van het straatje. Dat presenteert een geurenboeket dat het menselijke systeem der zintuigen fors op de proef stelt. Volgens Wikipedia is een zintuig een gespecialiseerd orgaansysteem dat iemand in staat stelt tot de perceptie van bepaalde voor het zintuig specifieke stimuli. Maar de geur in kwestie is geen stimulus. Deze geur is 40 klappen op je neus met een middelgrote wok. Als je die verwerkt hebt, loop je de witte winkelarcades in waar zwervers en bedelaars liggen. Sommigen hebben vreselijke wonden en verminkingen, anderen hebben rode ogen van het lijmsnuiven. Een groot deel ligt totaal uitgeteld te slapen, een enkeling bedelt zonder overtuiging. Er liggen ook kleine kinderen bij. Allemaal lijken ze hun eigen plek te hebben. Voorbij dit mensonterende tafereel moet je als voetganger een onaflatende furie van gillende voertuigen trotseren om het daadwerkelijke Connaught plein te bereiken. Daar begin je te geloven dat je in een besmettingsgebied van ebola en open tuberculose terecht bent gekomen: alle witte muren lijken met bloed te zijn bespuugd. Gelukkig blijkt dit slechts het gevolg van de nationale hobby paan-kauwen. Paan is een bladsoort gemengd met kruiden en tabak. Daar kauwt men op en het resulterende overtollige rode speeksel wordt heel nonchalant op de grond of tegen de muur gespuugd. Als je dat aanzicht dan ook nog een plaats hebt gegeven zijn daar de touts. En toen hadden de Chinezen, die zelf toch ook wel wat gewend zijn, het he-le-maal gehad…